5 tips voor het omgaan met slimme peuters

5 tips voor het omgaan met slimme peuters

5 tips voor het omgaan met slimme peuters

Sherrill Woldberg, auteur van Peuterplus

Heb je in jouw groep ook peuters die eigenlijk al “klaar” zijn met spelen? Ze stellen vragen die je niet verwacht op hun leeftijd en bouwen de meest creatieve bouwwerken van de blokken. De kinderen van de BSO worden voor hen steeds interessanter en daar spelen ze veel liever mee.
Het zou heel goed kunnen dat je te maken hebt met pientere peuters, slimme kinderen die cognitief uitgedaagd willen worden. Hoe kun je hier mee omgaan, zonder het schoolse leren te moeten gebruiken?

Sherrill Woldberg geeft 5 tips

Tip 1:
Vaak denken we dat slimme kinderen uit zichzelf moeilijkere spellen of materiaal pakken, toch is dit meestal niet het geval. Net als andere kinderen is begeleiding van de leidster hierin erg belangrijk. Het gaat bij slimme peuters niet om het voor doen, maar om de begeleiding: stimuleer, lok uit, leg de lat wat hoger. Kortom daag uit! Durf wat te vragen van de kinderen, zonder er druk op te leggen.

Tip 2:
Kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong herken je aan een aantal kenmerken. Ook bij jonge kinderen zijn deze kenmerken vroeg zichtbaar. Hieronder een kleine greep uit de literatuur:

- Een sterke verbale ontwikkeling, bijvoorbeeld door gebruik van samengestelde woorden.
- Voorsprong in taal- en denkontwikkeling (complexe zinnen, leggen van verbanden, etc.).
- Buiten de kaders kunnen denken: weten waar materiaal voor is en vervolgens op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden.
- Drang tot experimenteren, verkennen van grenzen.
- Bijzonder gevoel voor humor: bijvoorbeeld woordgrapjes kunnen maken.
- Veel energie en bewegingsdrang.
- Slapen minder.
- Willen snel ‘zelf doen’.

Tip 3:
Het ordenen of gebruik van ordeningsbegrippen zijn toe te passen met materiaal, maar zijn daarnaast ook heel goed in spelvorm uit te voeren. Bijvoorbeeld: allemaal ‘onder de tafel’, ‘op de stoel’, achter, naast, grote reuzen, kleine kabouters, wijs de ‘tweede’ of ‘derde’ aan, enzovoort. Met het materiaal op de groep kun je snel een link maken naar cognitief denken.

Tip 4:
Om een inschatting te maken welke uitdaging passend is voor het kind kun je de volgende indeling als houvast nemen:

- Het kind heeft begeleiding nodig om een taak uit te voeren (geef het kind daarbij de tijd om na te denken en om de ervaringen zelf op te doen).
- Het kind heeft geen begeleiding nodig en voert met of zonder begeleiding de taak goed uit.
- Het kind heeft geen begeleiding nodig en is in staat met begeleiding te verwoorden of te bedenken waarom het gaat zoals het gaat.
- Wanneer het kind op het laatste niveau een spel of een taak heeft uitgevoerd, dan kun je een nieuwe suggestie of nieuw materiaal aanbieden. Elk niveau vraagt een andere begeleiding en geeft inzicht in welk materiaal passend kan zijn.

Tip 5:
Laat een geschikt verhaal of prentenboek eens naspelen. Bijvoorbeeld door een paar kinderen een rol te geven en na ieder kort voorgelezen stukje de kinderen de rol te laten naspelen (‘de moeder liep op haar tenen naar de deur’… ). Dit kan heel goed in een klein groepje, waarbij andere kinderen toehoorder en toeschouwer zijn. Leuk om het begrijpend luisteren te stimuleren!

Sherrill Woldberg, auteur van Peuterplus

Back to Top