5 tips voor het omgaan met slimme peuters op de groep

5 tips voor het omgaan met slimme peuters op de groep

5 tips voor het omgaan met slimme peuters op de groep

Ragnild Zonneveld, onderwijsadvisuer hoogbegaafdheid.

Heb je in jouw groep ook peuters die heel slim zijn en verder lijken te zijn dan de andere kinderen? Ze lijken al toe aan de basisschool. Ze stellen vragen die je niet verwacht en spelen liever met oudere kinderen.
Of ze zijn snel verveeld: je blijft nieuw materiaal aanslepen, maar in korte tijd zijn ze het al weer zat. Het zou zo maar eens kunnen dat je te maken hebt met een peuter met een ontwikkelingsvoorsprong. Qua leeftijd een peuter, maar in doen, denken en spel lijkt het niet meer in de peutergroep te passen. Hoe kun je deze kinderen toch uitdagen in je groep? Wij geven je 5 tips:

1. Voeg cognitieve uitdagingen toe

In de inrichting van je lokaal zijn er veel mogelijkheden om cognitieve uitdaging toe te voegen. Zo kun je in de zandtafel kiezels met letters of cijfers toevoegen. Je kunt woorden kleien. Hang een wereldkaart in je lokaal, of een poster van het menselijk lichaam. En in de leeshoek kun je mooie informatieve boeken of prentenboeken over het thema kwijt. Zorg er tenslotte voor dat je materialen en spellen in de groep hebt, die uitdagend zijn. Bijvoorbeeld materialen uit een kleutergroep en puzzels tot en met 100 stukjes.

2. Kies een routine voor uitdaging

Gebruik de dagelijkse routine om deze kinderen uit te dagen.

- In de kring kun je andere vragen stellen of andere talen gebruiken. Zing de dagen van de week eens in het Engels, Duits of Frans!
- Tijdens het fruit eten kun je samen tellen of het fruit bespreken: kijk, de mango heeft een enorme pit, en de mandarijn maar een klein pitje.
- Tijdens het opruimen kun je kijken hoe laat het is op de klok of vragen stellen over sorteren en ordenen.
- Als je de naam op een werkje zet, kun je samen bespreken wat je opschrijft en waarom.

3. Koppel vaardigheden en inhoud aan elkaar

Koppel bij het spel vaardigheden en inhoud aan elkaar. Zo kun je bij het stuiteren of overgooien van een bal allerlei begrippen bespreken, zoals hoog en laag, of tellen. Ook kun je in de bouwhoek en bij een knutselwerkje al beginnen met hypothetische vragen: wat zou er gebeuren als…? Stel dat we de knikkerbaan hoger bouwen, is de knikker dan ook eerder beneden? Open vragen zijn hierbij erg belangrijk:

Wat doe je?
Hoe gaat dat?
Hoe voelt dat?
Wat heb je al geprobeerd?
Wat kun je nog meer proberen?
En nu?

4. Ga met ouders in gesprek

Leg je observaties vast en ga in gesprek met ouders. Wat herkennen zij? Wat werkt thuis wel of niet? Misschien hebben de ouders nog meer voorbeelden van wat hun kind al kan of thuis laat zien. Of met welk speelgoed of onderwerp hun kind geboeid bezig kan zijn. Samen kom je het verst!

5. Schakel op tijd hulp in

Werken de tips onvoldoende? Schakel op tijd hulp in. Iemand met kennis over een ontwikkelingsvoorsprong kan je helpen het kind zo goed mogelijk te begeleiden. Zo kan de pedagogisch coach bijvoorbeeld meekijken in de groep, of misschien kun je alvast contact leggen met de IB-er van school.

Ragnild Zonneveld, onderwijsadvisuer hoogbegaafdheid.

Back to Top